Voorjaarsconcerten 2017

Wilhelminakerk, 19/05/2017 - 20/05/2017, 20:15

Balakirev
Ouverture op 3 Russische thema’s

Saint-Saëns
Vioolconcert nr.3

Beethoven
Symfonie nr.7

Bestel kaarten >>
Praktische informatie >>

CASPAR HORSCH (solist)

Caspar Horsch (1995) begon op jonge leeftijd met zijn vioollessen bij Julia Veerling. Vanaf 2007 studeerde hij bij Coosje Wijzenbeek aan de Jongtalentafdeling van het Conservatorium van Amsterdam. Daar maakte hij deel uit van het strijkersensemble de Fancy Fiddlers, waarmee hij door het hele land optrad. Momenteel studeert Caspar bij Liviu Prunaru aan het Conservatorium van Amsterdam.
Caspar heeft prijzen gewonnen op de concoursen van de Stichting Jong Muziektalent Nederland en de Iordens Viooldagen. In 2011 won hij de tweede prijs van het Davina van Wely-vioolconcours in Den Haag waar hij als solist te horen was met het Atheneum Kamerorkest. Ook heeft hij opgetreden tijdens het Grachtenfestival en tijdens een openbare masterclass van Liza Ferschtman in de Kleine Zaal van het Concertgebouw.
Sinds afgelopen zomer is Caspar lid van het European Union Youth Orchestra, waarmee hij op tournees onder leiding van dirigenten Gianandrea Noseda en Bernard Haitink verschillende steden in Europa aandeed.

Ouverture op drie Russische thema’s

Mili Aleksejevitsj Balakirev (1837-1910)

Balakirev – een Russische pianist, dirigent en autodidact componist, die al op jonge leeftijd muziek tot zijn vak maakte – is heden ten dage minder bekend dan in zijn eigen tijd. Hij was een van de eerste componisten die zijn werk baseerde op volksmelodieën en zocht naar een waar Russisch geluid. Samen met onder andere Rimski-Korsakov en Moessorgski vormde hij een groep genaamd Mogoetsjaja Koetsjka (‘Het Machtige Hoopje’, aldus met gevoel voor humor genoemd door een muziekrecensent).
Naar verluidt kopieerden deze en andere collega’s zijn werk wel eens, of droegen hun composities aan hem op. Bekende voorbeelden zijn Sjeherazade van Rimski-Korsakov en Petroesjka van Stravinsky (laatstgenoemd werk verwijst naar het derde thema ‘Op het feest’ van deze ouverture) en Romeo en Julia van Tsjaikovski (dat aan Balakirev werd opgedragen). Dit suggereert dat Balakirev grote muzikale kwaliteiten bezat. De collega-componisten waren echter veelal succesvoller dan Balakirev, wat wel eens wordt toegeschreven aan zijn eigenzinnige en instabiele persoonlijkheid. Daarnaast deed hij vaak lang over composities, waardoor de kans op succes in zijn eigen tijd minder groot was. Balakirev zag componeren als het creëren van kunst en schuwde de meer theoretische onderbouwing. Hij was zelf niet academisch geschoold, maar des te meer een natuurtalent in het leren en interpreteren van muziek. In de loop der jaren verloor hij contact met zijn eerdere collega’s en werkte veelal alleen.
De ‘Ouverture op drie Russische thema’s’ is geschreven in 1857-1858. Het opent met een vlotte introductie die alvast hint naar wat komen gaat. Daarna volgen drie delen, te beginnen met ‘De zilverberk’, een langzame volksdans in een elegante Andante welke start met de fluit en klarinet. Dit thema vormt tevens het einde van de Ouverture, waarmee het een Allegro moderato omlijst met twee andere thema’s uit volksliederen: ‘In het veld staat een berkenboom’ (geopend door de klarinet) en ‘Op het feest’ (geopend door de hobo). Deze twee thema’s klinken feestelijk en gaan direct in elkaar over. De Ouverture was met deze opbouw de eerste in zijn soort, namelijk een samengaan van volksmelodieën met de sonatevorm van orkestwerk. Typerend hierin is het uiteenzetten van de verschillende thema’s, om die vervolgens in de zogenoemde doorwerking te variëren en de spanning steeds verder op te bouwen. Aan het einde komen de originele thema’s nog eenmaal terug, met als afsluiting het Andante van ‘De zilverberk’.
Oordeelt u zelf hoe Balakirev in de 21e eeuw klinkt.

Sylvia Keijser

Vioolconcert nr. 3

Camille Saint-Saëns (1835-1921)

Saint-Saëns componeerde een groot aantal soloconcerten, waaronder twee voor cello, vijf voor piano en drie voor viool. Net als bij het eerste vioolconcert en het ‘Introduction & Rondo Capriccioso’ (door het SOH in 2014 gespeeld), droeg hij dit werk op aan de virtuose violist Pablo de Sarasate (1844-1908), die de première in 1880 speelde.
Zoals alle vioolsolowerken die hij componeerde voor De Sarasate, geeft het derde vioolconcert de violist de gelegenheid om zijn technische kunsten te tonen.
Ofschoon Saint-Saëns graag experimenteerde met de opbouw van zijn concerten, heeft het derde vioolconcert de traditionele snel-langzaam-snel opbouw in drie delen. Net als in Mendelssohns vioolconcert, slaat dit vioolconcert een orkestrale inleiding over, en laat de solist meteen beginnen.
Vooral het tweede deel sluit goed aan bij De Sarasates eigen stijl van componeren (hij was namelijk naast violist ook componist). De finale kreeg duidelijk een Spaanse couleur; De Sarasate was een Spanjaard en Saint-Saëns schreef het concert toen hij in Spanje was.
Saint-Saëns was een fenomeen. Gedurende zijn lange leven was hij, naast een beroemd componist, auteur van boeken over muziek en over uiteenlopende onderwerpen als filosofie, schilderkunst, literatuur en theater. Hij was linguïst, verteller, en een onverzadigbare wereldreiziger. Melodieën vielen hem als vanzelf in, vorm en orkestratie beheerste hij volledig: hij was een vakman van het hoogste niveau.
Er wordt echter wel beweerd dat het geven van diepte en betekenis aan zijn composities niet tot zijn prioriteiten behoorde. Hij wilde gewoon zijn enorme muzikale gaven laten horen en het was daarbij niet zijn bedoeling om de betekenis van het leven te doorgronden. Daarom zou hij ook zoveel composities voor solo-instrument hebben geschreven. Die werken tonen immers de elegantie, virtuositeit en welluidendheid die zijn bijzondere talent definiëren. In dit verband wordt een uitspraak van hemzelf wel eens aangehaald: “De kunstenaar die niet volledig tevreden is met elegante lijnen, harmonieuze klanken en een fraaie afwisseling van akkoorden, begrijpt de kunst van het componeren niet.” En hij had daar voor vandaag aan kunnen toevoegen: “en duizelingwekkend vioolspel”.

Leo de Haan

Pablo de Sarasate

Symfonie nr. 7

Ludwig van Beethoven (1770—1827)

“Die is rijp voor het gekkenhuis”. Dat was het commentaar van Carl Maria von Weber (een Duitse componist) toen hij Beethovens zevende hoorde. Het werk was zó vernieuwend dat het voor velen letterlijk en figuurlijk ongehoord was.
We bevinden ons in de nadagen van Napoleon. De door Beethoven zelf gedirigeerde première vond plaats in Wenen op 8 december 1813, tijdens een benefietconcert voor soldaten die gewond waren geraakt bij de slag van Hanau (tegen Napoleon, bij Frankfurt, oktober 1813). De symfonie is dus ontstaan in een tijd van grote revolutionaire onrust en wapengekletter. Tijdens datzelfde concert werd ook ‘Wellingtons Victory’ gespeeld, eveneens van de hand van Beethoven, om de Britse overwinning op het Frankrijk van Napoleon te verheerlijken.
De symfonie bestaat uit vier delen en duurt maar liefst circa 40 minuten. Kenmerkend zijn de ritmes die dans suggereren: puntige ritmes en zich herhalende ritmische figuren. De symfonie wordt ook wel ‘danssymfonie’ genoemd. Daarnaast zijn ook duidelijk de onrust en oorlogsgeluiden te horen.
Ook tonaal gebeurt er veel. Beethoven maakt gebruik van de spanningen tussen de toonsoorten A, C en F. Het voert te ver om dit hier helemaal uit de doeken te doen, maar de luisteraar ondergaat de wendingen tussen de toonsoorten ook zonder muziektheoretische kennis!
Deel 1 begint met een lange, uitgebreide introductie, gekenmerkt door stijgende toonladders, waarbij op speelse wijze de overgangen tussen de toonsoorten gerealiseerd worden.
Deel 2 heeft de aanduiding ‘allegretto’ – ietwat levendig. Echt langzaam is het niet, hoogstens in vergelijking met de andere drie delen. Direct bij de première oogstte het veel bijval en vroeg het publiek om een herhaling. Het heeft een dubbele variatievorm. Dat wil zeggen: het begint met de hoofdmelodie, gespeeld door de eerste violen en de celli (zie figuur hieronder). Deze melodie wordt dan overgenomen door de tweede violen, terwijl de eerste violen en celli de tweede melodie spelen. Dit wisselt elkaar steeds af, later komen de blazers er ook bij.

Dit deel wordt vaak gebruikt in films. Recentelijk nog in ‘The Kings speech’.
Deel 3 bestaat uit een scherzo en een trio. Het trio (gebaseerd op een hymne van Oostenrijkse monniken) wordt twee keer gespeeld. Een vrolijk en vitaal deel.
Deel 4. Hierin heeft Beethoven boerendansen verwerkt. Dit laatste deel is niettemin vol van de melodische schoonheid en ritmische vindingrijkheid die de hele symfonie kenmerken. Het is een wonder hoe de toen al bijna volledig dove Beethoven dit allemaal heeft kunnen realiseren.
Ondanks de weinig vleiende opmerking van Weber werd het werk heel goed ontvangen. Richard Wagner noemde de symfonie ‘een apotheose van de dans’. Maar ook de oorlogshandelingen uit die periode hebben sporen achtergelaten in dit werk.

Anneke Alders-Teeuwen

berk
Birch tree in autumn – (c) Aleksander KaasikCC BY-SA 4.0